Bij de online leescursus gaan we de komende tijd lezen uit het verhaal van Jozef, het slotstuk van Genesis. Met de groep in Tresoar zijn we deze week met het verhaal van Jefta (Richteren 11-12) begonnen.
Beide persoonsnamen, Jozef en Jefta, bestaan uit een werkwoordsvorm: יוֺסֵף 'moge hij toevoegen' (of: 'hij heeft toegevoegd') en יִפְתָּח 'hij zal openen' (of: 'hij heeft geopend'). Wie is hiervan het onderwerp? Niet de naamdrager, maar God.
In persoonsnamen kan dat worden uitgedrukt door Jeho- of -jáhoe, korte vormen van de Godsnaam (eventueel nog verder verkort tot Jo- of -ja), bijvoorbeeld Jehoram (Joram, 'de HEER is verheven') en Elijáhoe (Elia, 'de HEER is mijn God'). Daarnaast kan ook 'El worden gebruikt, of in theorie een andere god. Bij Jefta en Jozef is dit theofore element weggelaten, maar de betekenis verandert niet. De naam Japtih-Hadad, 'de god Hadad heeft geopend', is bekend uit de Amarna-brieven; een zekere Josifja wordt in Ezra 8:10 genoemd.
Jefta betekent dus '(de HEER) heeft geopend'. Wat heeft hij geopend? De moederschoot. Dit is een naam die je aan je eerste kind zou geven. Jozef betekent 'Moge (de HEER) toevoegen' oftewel: 'doe me er nog maar eentje!' Dat liep helaas niet goed af voor zijn moeder Rachel.
Beide tekstgedeeltes zijn gedramatiseerd door Joost van den Vondel: Joseph in Dothan en Jeptha of offerbelofte. De tweede is opvallend binnen zijn oeuvre doordat het niet geschreven is in jambische hexameters, de zogenaamde alexandrijnen. Dit is een metrum van zes jamben, waarbij een jambe uit twee lettergrepen bestaat waarvan de tweede beklemtoond is. Zo begint Joseph in Dothan: Ziet Jóseph, Ráchels zóón en Jákobs stáf en stút. Daarentegen bestaat Jeptha uit verzen van vijf jamben: De tíjding ván uw héér' voorúítgevlógen.
Reactie plaatsen
Reacties